maandag 4 mei 2015

Dodenherdenking 2015

De herdenking van gevallen (gestorven) Nederlanders in de oorlogen vanaf WOII op 4 mei 2015 is voor mij een andere dan alle andere dodenherdenkingen tot dusverre. Het is mijn eerste in Duitsland.

Ik verblijf voor een paar maanden in een van de meest romantische steden van Duitsland, Heidelberg. Wat een prachtige stad en wat een genot en een voorrecht om hier te mogen zijn. Ik ben hier voor mijn werk en ontdek dat dit een levendig centrum is van academische cultuur. Er zijn lezingen, symposia, concerten, toneelvoorstellingen, tentoonstellingen en tal van andere culturele evenementen hier in de stad. Er zijn studenten, veel studenten, en heel veel andere bevolkingsgroepen.

De stad ligt aan de oevers van de Neckar, een van de mooiste rivieren van Europa. De heuvels om de stad heen zijn schitterend, een minuut of tien en je bent uit de drukte en bevindt je in een boerenland. Je loopt als het ware direct achter Goethe aan.

Het is maandagavond als ik dit schrijf. Bijna 20.00 uur. Maandagavond 4 mei.

Ik heb al jaren een samenwerkingsverband met een aantal Duitse collega's. Ik heb, ook onder hen, hele dierbare vrienden. Ik heb joodse collega's en vrienden, islamitische, atheïstische en tal van andere collega's en vrienden. De omgang met al deze verschillende groepen is nog nooit een probleem voor me geweest. En dat wordt het vandaag ook niet. Maar deze omgang roept wel een vraag op.

Voor de eerste keer vier ik 4 mei in Duitsland. Terwijl ik de stilte zoek van de twee minuten die Nederland jaarlijks raken, hoor ik studenten schreeuwen, auto's langs razen, trams op weg naar hun volgende halte. En ineens begrijp ik het: die twee minuten zijn mij heilig. Ik kan die twee minuten en hun heiligheid hier in dit land niet delen.

Dierbare Duitse vrienden zeiden me een aantal jaren geleden: "Hou toch alsjeblieft op over Hitler! Wij hebben daar geen schuld aan en toch gaat er geen dag voorbij zonder dat onze schuld wordt benadrukt!" Het raakte me diep. Ik ken hen erg goed en weet dat hun woorden kloppen. En toch. Op een dag als deze realiseer ik me hoe verschillend de beleving van het einde van de oorlog was, hier of in Nederland. Aan beide zijden van de grens zie ik wonden, maar die wonden verschillen wel.

Vrijdag is er een oecumenische viering ter gelegenheid van 70 jaar einde van de oorlog. Ik vermoed niet dat het druk bezocht zal zijn. De meeste mensen hier willen graag verder leven. En niet meer stilstaan bij de pijn die die oorlog in dit land heeft veroorzaakt. Pijn en schuld. Die pijn is herkenbaar, maar hoe zit het met de schuld?

De stad waar ik nu verblijf is, als gezegd, Heidelberg. Het is een geweldig mooie stad. De laatste vernietiging stamt uit het einde van de 17e eeuw en daarmee is de stad uniek, voor Duitse begrippen. De meeste andere steden zijn in de oorlog weggevaagd. Dat deze stad dat lot niet onderging, komt (naar verluidt) door de commandant die de geallieerde bombardementen coördineerde. Deze Amerikaanse commandant had in Heidelberg gestudeerd. Hij vond het klaarblijkelijk een misdaad tegen de menselijkheid om zo'n mooie stad te bombarderen.

Andere Duitse steden hebben dat geluk niet gekend. In een hoofdstuk dat de voormalige geallieerden liefst zo snel mogelijk vergeten, hebben de Britten, de Amerikanen, de Canadezen en andere troepen tienduizenden, honderdduizenden Duitse burgers vermoord. In een (mislukte) poging de oorlog eerder te doen beëindigen.

Toen ik een aantal jaren geleden voor het eerst in Berlijn kwam, vielen mij de kogelgaten op in de gevels van de musea op het zogenaamde "Museuminsel". Het was alsof de oorlog daar gisteren geëindigd was. Die ervaring raakte mij diep. Ik realiseerde me voor het eerst dat er een andere kant aan de medaille was. Dat Nederland niet alleen klappen had gehad van Duitsland, maar dat het ook andersom was. Dat ook Duitsland diepe wonden met zich meedraagt uit de oorlog.

Nu is het 4 mei, in Duitsland. Ik voel een stilte, diep in mijzelf, waar de vlaggen halfstok hangen en de wonden van het verleden ons verenigen. Het rumoer van de samenleving hier om me heen weerspreekt die stilte en maakt haar tot een particuliere ervaring. Ik realiseer me dat de pijn in dit land een andere is dan bij ons, maar tegelijk een vergelijkbare. En al mijmerend kom ik op een idee.

Zou het niet goed zijn om voor heel Europa een gedenkdag WOII te ontwikkelen? Een datum te kiezen waarop we met Europa als geheel de vrijheid vieren? De bevoorrechte vanzelfsprekendheid van ons leven te vieren. Een datum ook waarop we ons realiseren dat de ene datum de vrijheid symboliseert, maar de dag ervoor alle tegenkrachten symboliseert die die vrijheid proberen te knechten. In Nederland zijn dat nu 4 en 5 mei. We kunnen het ook verschuiven naar 7 en 8 mei. Maar ik denk dat het goed is die herdenking te laten uitgroeien tot een Europese herdenking. Op twee dagen.

De ene noch de andere datum is gebonden aan een land, een geloof of een staat. De herdenking van 4 mei gaat niet alleen over verzetsmensen uit Nederland. En de viering van de bevrijding gaat evenmin alleen over Nederland. Het is van groot belang dat wij ons, 70 jaar na het einde van de oorlog, realiseren dat Nazi's niet alleen uit Duitsland kwamen en komen. Dat verzetshelden niet alleen uit Engeland, Amerika en Canada komen.

Laten wij blijven gedenken. En laten wij ons bij dat gedenken blijven realiseren dat de tegenstanders Nazi's waren en niet alleen Duitsers. En dat de bevrijders weliswaar overwegend uit Engeland, Amerika en Canada kwamen, maar niet alleen.

Als WOII ons iets moet leren, is het dit. Iedere mens heeft een nazi in zich én een vrijheidsstrijder. Pas wanneer we dat inzien, openen we de weg naar een wereld waarin vrede, vertrouwen en liefde de basiswaarden zijn.

donderdag 28 maart 2013

Pasen toegelicht


Pasen toegelicht

Zondag is het Pasen. Het is het grootste feest van de christenheid, maar veel mensen weten niet meer wat er precies met Pasen gevierd wordt en wat de betekenis daarvan voor christenen is. Wat vieren we met dit feest en hoe begon het?

Het christelijke Paasfeest gaat terug op het joodse Pesachfeest, maar heeft een heel andere betekenis en invulling. Al sinds de vroege oudheid viert de joodse gemeenschap in het voorjaar de bevrijding uit de slavernij van Egypte. Het bijbelboek Exodus doet verslag van die geschiedenis. Het was en is een van de belangrijkste joodse feesten, waarbij Israël gedenkt en viert dat JHWH, de God van Abraham, Izaäk en Jacob, zijn volk heeft uitgeleid uit de slavernij en bevrijd. Het is dus het feest van de vrijheid.

Vanaf de eerste eeuw van onze jaartelling vieren christenen naast, en later: in plaats van Pesach, het Paasfeest. In het christelijke Paasfeest staat een andere vorm van bevrijding centraal: de opwekking van Jezus van Nazaret uit de dood.

Jezus was een leraar, profeet, prediker, die door zijn volgelingen gezien werd als de ‘gezalfde’ van God. De Hebreeuwse versie van het woord voor gezalfde is, overgezet in het Nederlands, het woord ‘messias’. Vertaal het woord ‘gezalfde’ in het Grieks, dan krijg je de term ‘christos’. Deze term, in de Latijnse variant, is de oorsprong van de aanduiding ‘Jezus Christus’.

De titel ‘gezalfde’ werd door Jezus’ volgelingen in de eerste eeuw voor hem gebruikt, omdat zij ervan overtuigd waren dat hij de ultieme gezant van God was die de mensheid aanwijzingen was komen geven over hoe God wil dat de mens leeft: vanuit liefde als kernwaarde, met alle gevolgen van dien voor ideeën over gerechtigheid en vrede. De vroegste geschiedenis van de christenen is een ingewikkeld verhaal, waarin verschillende groepen met verschillende ideeën probeerden in navolging van Jezus vorm en uitdrukking te geven aan hun geloof. In eerste instantie waren de christenen (de term komt pas aan het eind van de eerste eeuw op) gewoon joden. Maar dan joden die Jezus beleden als de gezalfde. Er is, mede daardoor, veel continuïteit geweest tussen denkbeelden en geloofspraktijken van wat we met terugwerkende kracht ‘joden’ en ‘christenen’ noemen. Deze kwestie verdient een eigen artikel, maar voor nu is belangrijk om vast te houden dat de volgelingen van Jezus vroeger of later het Pesachfeest zijn gaan invullen als het feest van de opstanding van Jezus.

Wat kunnen we nu zeggen over de oorsprong van het christelijke Paasfeest?

De vroegste christelijke geschriften zijn niet eensluidend in hun beschrijving van wat er precies gebeurd is. Jezus is gestorven aan het kruis, terechtgesteld door het politieke establishment. De Romeinse regent Pontius Pilatus draaide er, zo weten we uit andere bron, zijn hand niet voor om mogelijk gevaarlijke elementen in de samenleving te laten kruisigen: een gruwelijke vorm van terechtstelling, waarbij de ter dood veroordeelde met touw om, of erger: kolossale spijkers door, de polsen en enkels aan twee houten staken werd opgehangen. Mensen die dit lot ondergingen stierven door uitputting en verstikking, een proces dat lang kon duren.

Terug naar Jezus. Hij werd blijkbaar gezien als een gevaar voor de stabiliteit in Jeruzalem. De politieke situatie rond het jaar 30 van de eerste eeuw was instabiel. Er waren geregeld opstandjes onder de bevolking van Judea, het gebied rond Jeruzalem. De Romeinen hadden de macht over Judea en Jeruzalem en schoffeerden de religieuze joodse bevolking keer op keer. Bovendien persten zij de toch al arme bevolking uit. Je zou kunnen zeggen: Jeruzalem was een kruitvat. Het lijkt erop dat Jezus bewust naar Jeruzalem gegaan is ten tijde van het Pesachfeest om zijn radicale boodschap van liefde, vrede en gerechtigheid te verkondigen. Vrede en gerechtigheid door aandacht voor de armen. In het Jeruzalem van rond het jaar 30 was dat een explosieve boodschap. Door zijn vermoedelijk grote aanhang zal Jezus misschien ook werkelijk wel een bedreiging voor de stabiliteit geweest zijn.

Jezus is gevangen genomen en gekruisigd. Dit zijn de gebeurtenissen die bezongen worden in bijvoorbeeld de Matthäus Passion, maar ook in The Passion. En dan gebeurt er iets wonderlijks. Bij andere predikers in deze periode hield de volksbeweging die zij losgemaakt hadden na hun dood op te bestaan. Zo niet in het geval van Jezus. Zijn volgelingen ontbinden zich niet, maar blijven in Jeruzalem. En in plaats van zich neer te leggen bij de dood van hun voorman, verspreiden zij al snel het nieuws dat zij hem levend ontmoet hebben. De berichten over ontmoetingen van Jezus met zijn volgelingen, ná zijn dood, behoren tot de oudste elementen van de christelijke literatuur.

Voor de historicus wordt het hier ingewikkeld. Wat kun je historisch, wetenschappelijk zeggen over de opstanding? Naar mijn idee: niets. Het fenomeen van de opstanding van een gestorvene behoort niet tot de alledaagse werkelijkheid en het is niet mogelijk om vast te stellen of dit kan of niet.

Wat dan wel? We kunnen analyseren wat de vroegste volgelingen van Jezus gezegd hebben. Al zijn de overgeleverde getuigenissen niet allemaal volkomen gelijk, helder is wel dat het oudste bericht (1 Kor. 15:3-8) spreekt van ontmoetingen met Jezus. De uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt is dat Jezus ‘verscheen’. Deze term drukt boven alles uit dat een hemels wezen zich kenbaar maakt aan gewone stervelingen. Daarmee lijkt waarschijnlijk dat het gaat om visionaire ervaringen van de eerste volgelingen van Jezus. In de vier evangeliën, latere teksten, komt overigens naar voren dat de vrouwen die Jezus’ dode lichaam bezoeken, volgens het evangelie van Marcus om hem te balsemen, zijn graf leeg aantreffen (Matt. 28:1-7; Mar. 16:1-8; Luc. 24:1-8; Joh. 20:1-10).

De ervaring van Jezus als de ‘opgestane Heer’, een status die hem dus al vroeg is toegekend, betekende een enorme impuls voor zijn volgelingen. Zij zagen zijn opstanding als een antwoord van God op het lijden en sterven van zijn ultieme gezant. Het lijkt er sterk op dat deze ervaring een katalysator is geweest voor de groei van de beweging die we met terugwerkende kracht aanduiden als ‘christendom’.

Zoals de uittocht uit Egypte het grondmotief is van het joodse Pesachfeest, zo is de opstanding uit de dood het grondmotief van het christelijke Paasfeest. Welke betekenis kun je geven aan dit feest?

Christenen vieren wereldwijd dit feest als de basis van hun geloof. Voor veel mensen betekent het vooral dat er leven na de dood is. Voor mij betekent het meer: het betekent dat er leven is, tegen de dood in. Het feest verandert je kijk op het leven radicaal. Waar mensen elkaar kwijtraken, beschadigen, of erger nog: doden, lijkt het erop alsof het leven geregeerd wordt door de wetmatigheid van de ondergang. Alsof de machten van verdriet en dood altijd het laatste woord hebben. Het Paasfeest is een radicaal en positief ‘nee’ tegen die ondergang. Het is een mystiek feest: het leven is sterker dan de dood, de liefde is sterker dan de wanhoop, God is sterker dan de chaos.

In onze seculiere samenleving lijkt Pasen meer over eieren te gaan dan over geloof. Maar die eieren hebben een diepe symbolische betekenis: ze staan voor de kiem van het leven. Ieder paasei staat symbool voor het geloof dat het leven altijd overwint.

Pasen staat daarmee voor hoop. De hoop dat je altijd opnieuw kunt beginnen, als individu, als stel, als familie, als samenleving. Het is een houding van overgave. Noem me een romanticus of misschien beter: ongeneeslijk religieus. Hoe sterk het duister ook mag zijn, het licht zal overwinnen. Het is de symboliek van het Paasvuur en ook ik zal het ontsteken, in de vorm van de kaars die ik brand.

Gezegende Paasdagen, Zalig Pasen!


dinsdag 12 februari 2013

Nederland, schaam je!


Na de koningin treedt nu ook de paus af. Ik gebruik mijn blog maar even om mijn hart te luchten, want dat is nodig. Hare Majesteit wordt door gans Nederland de hemel in geprezen. Moeder des vaderlands, een sublieme koningin, een statige vorstin, een edele vrouw. Aan dat alles wil ik niets afdoen. Ik heb koningin Beatrix heel hoog. Wat mij alleen wel opvalt, is dat het lijkt alsof bij het nieuws van haar aftreden ineens alle kritiek verstomd is. Beatrix is heilig, want Beatrix is Oranje en oranje, dat zijn wij!

Hoe anders is het bij Benedictus XVI. Deze briljante, maar schuwe theoloog werd paus tegen wil en dank. Hij had de haast onmogelijke taak om Johannes Paulus II op te volgen. Inhoudelijk trok hij diens lijn door, communicatief bleek hij van een minder kaliber.

Nederland heeft in grote meerderheid, sinds 2005, negatief op Benedictus gereageerd. Zo ook gisteren. Ik heb de televisie uitgezet uit schaamte, toen mensen op straat in beeld gebracht werden, al carnaval vierend in Den Bosch. De taal die zij uitkraamden over de paus wil ik hier niet eens herhalen.

Vanochtend sloeg ik De Volkskrant open. Daar verwachtte ik een wat subtielere benadering. Die trof ik ook aan, want het venijn kwam alleen in de staart. In zijn ongetwijfeld grappig bedoelde commentaar duidt Bert Wagendorp Benedictus aan als ‘de chef van duizenden kinderlokkers’.

Het is duidelijk dat de misbruik affaire veel kapot gemaakt heeft en het is ook duidelijk dat daar veel gebeurd is, wat nooit had mogen gebeuren. Wat ik alleen niet begrijp, is dat het in ons land zo politiek correct is om te foeteren op de paus, te schieten uit de heup als het gaat om christenen.

Het lijkt wel alsof het in brede kring geaccepteerd is om het christendom als pispaal te gebruiken om met eenzelfde zure straal over Geert Wilders’ kritiek op de islam heen te gaan. Ironisch genoeg hebben mensen met deze houding vaak niet in de gaten dat zij exact hetzelfde doen als Wilders, maar dan ten opzichte van het christendom.

Is dit intellectueel Nederland? Het is wel het intellectuele Nederland dat op dit moment in de regering zit, getuige de diverse pogingen om alle christelijke wetgeving uit het verleden zo snel mogelijk ongedaan te maken. Het is ook het intellectuele Nederland dat de boventoon voert in de media.

Waar ik mij over opwind, is dit. De intelligentsia van Nederland lijkt zichzelf omhoog te stoten op de sociale en intellectuele ladder door zo hard mogelijk af te geven op kerk en geloof. Tegelijk maakt diezelfde intelligentsia zich erg druk over het tolerante karakter van ons land. Want oh, wat zijn we tolerant. Zolang de ander maar niet religieus is. Eigenlijk: zolang de ander maar niet anders is.

woensdag 19 december 2012

Het einde van de wereld, of althans van de Mayakalender

Het afgelopen weekend viel ik in een documentaire op National Geographic over doomsday preppers. Mocht u niet weten wat dat zijn: het zijn mensen die zich voorbereiden op de grootst denkbare rampen en hun kelders, schuren, atoomvrije bunkers en wat dies meer zij volstouwen met voedsel, water en goud. Zo hopen zij na de grote klap in ieder geval de eerste maanden te kunnen overleven.

De grote doomsday die velen nu bezig houdt is het einde van de Mayakalender. Het zou kunnen zijn dat dit mijn laatste blog wordt - als vrijdag de aarde vergaat en de veronderstelde apocalyptische ramp zich voltrekt ...

Ik schrijf het gekscherend, omdat ik ervan uitga dat er vrijdag helemaal niets gebeurt. In plaats van mij druk te maken over de voorraad eten in mijn huis, besteed ik mijn tijd liever aan het schrijven van een stukje dat het paniekerige volksgeloof analyseert.

Allereerst wil ik benadrukken dat het einde van de Mayakalender en het einde der tijden oorspronkelijk niets met elkaar te maken hebben. De paniek die zich nu in vooral Noord-Amerika, maar ook elders, van mensen meester maakt, vindt zijn oorsprong in de versmelting van de traditie van de Maya's met de idee uit de christelijke traditie dat God het einde van de wereld heeft vastgesteld op een door Hem gekozen moment. Breng die twee zaken bij elkaar en je krijgt het einde van de wereld op 21 december 2012.

In de volksmond wordt gesproken over "de Mayakalender". Het is ingewikkelder dan dat. De naam Maya is een verzamelnaam voor een groep volkeren die leefden en leven in Mexico, Guatemala, Belize, Honduras en El Salvador. De hoogtijdagen van de klassieke Mayacultuur liggen zo ongeveer tussen 250 en 850 n.Chr. In de pre-columbiaanse periode hebben de Maya's zich gespecialiseerd in een kalendersysteem aan de hand waarvan zij hun dagen indeelden.

De Maya's hanteerden een dubbele kalender: een zonnejaar van 365 dagen en een hemeljaar van 260 dagen. Het was de taak van de priesters om de interactie tussen de beide kalenders te bewaken. Zij traden dus op als voorspellers van goede en kwade dagen.

Doordat de beide kalenders parallel aan elkaar gebruikt werden, ontstond een cyclus van 52 jaar. Na 52 jaar vallen de begindata van beide systemen weer samen en ontstaat een nieuwe cyclus. Deze cycli zijn in een ingewikkeld berekeningsmodel uitgewerkt en aldus is het dat een cyclische kalender ontstaat die begint op 11 augustus 3114 v.Chr. en eindigt op 20 december 2012 (omgerekend naar onze kalender).

Begin- en einddatum van deze kalenders zijn gebaseerd op astronomische observaties. De begindatum schijnt samen te vallen met een zenit (de hoogst denkbare stand van de zon ten opzichte van het aardoppervlak). En de einddatum hangt samen met de zonnewende in de winter - 21 december is de kortste dag van het jaar, waarna de dagen weer gaan lengen.

Er zijn vele kanttekeningen te plaatsen bij het geloof dat op 21 december de wereld vergaat. Ik selecteer een paar punten, omdat dit stuk anders te lang zou worden.

  1. De reconstructie dat de Maya kalender tot 20 december 2012 loopt is gebaseerd op vier pre-columbiaanse teksten, vier boeken dus van voor de Spaanse tijd. Het was altijd al de vraag in hoeverre deze teksten representatief zijn voor wat "de Maya's" geloofden. De vondst van een nieuwe Maya kalender in Guatemala, voorjaar 2012, heeft nieuw licht geworpen op de veronderstelde afloop van de tijd: de nieuw gevonden kalender is gelijk de oudste en loopt na 20-12-2012 nog duizenden jaren door. Daarmee is dus ontzenuwd dat de Maya's geloofden dat de aarde ophoudt te bestaan op genoemde datum. 
  2. De Maya's hadden een ingewikkelde tijdsopvatting, maar het lijkt erop dat de gangbare opvatting in de vele eeuwen Maya-cultuur is geweest dat na het aflopen van de Grote Cyclus, later deze week, gewoon een nieuwe cyclus zal beginnen.
  3. De einddatum is gekozen op grond van astrologische voorspellingen. De Maya's hadden een geweldige kennis van astrologie (en zelfs astronomie), maar hun voorspellingen zijn nauw verbonden aan hun mythologie. De veronderstelde botsing met een andere planeet, de kosmische collaps door enorme zonne-activiteit en de komst van een van de Maya goden op 21 december - het zijn ideeën uit een ver vervlogen tijd, die geen steun vinden in wetenschappelijke observaties van vandaag.

Tenslotte dan: waar komt de populariteit van de Maya's vandaan?

Ik denk dat hier een dubbele reden voor is. Enerzijds zijn er kringen in met name Noord-Amerika die altijd bezig zijn met het uitrekenen en voorspellen van de Dag des Oordeels, het einde der tijden. In deze kringen van meestal evangelische christenen grijpt men graag alles aan om het geloof in het naderende einde te onderbouwen. De aflopende Maya-kalenders zijn voor deze mensen een soort Godsgeschenk: "Zie je wel, zij zeggen het ook!"

Voor de populariteit van de Maya's in Nederland is een andere reden. Ik denk dat dit te maken heeft met een behoefte aan zingeving die in brede kring aanwezig is. Traditionele religieuze groepen hebben hun aantrekkingskracht voor velen verloren. Nederland zou weinig religieus meer zijn. Dat is, denk ik, maar net de vraag. De Mayakalender voorziet in een religieuze behoefte en raakt aan vragen van zingeving. Waar sta ik in het grotere geheel van de geschiedenis? In hoeverre heb ik keuzevrijheid? Of is de geschiedenis, met mijn eigen rol daarin, volledig gedetermineerd? Kan het zijn dat een exotisch volk in een niet-westerse context iets van het leven begrepen heeft wat wij over het hoofd zien?

Mocht de klap a.s. vrijdag uitblijven, dan wil ik naderhand over deze vragen nog wel eens verder nadenken. Wat is het toch dat mensen zo fascineert in de gedachte dat de tijd en de aarde eindig zijn? Hoe dan ook: ik beschouw de voorspelling dat op 21 december 2012 het einde der tijden aanbreekt als ongegronde bangmakerij.

zondag 9 december 2012

Zonde in Oudwoude


Zaterdag las ik in het Volkskrant Magazine een artikel over Oudwoude, het dorp van Jasper S., de moordenaar van Marianne Vaatstra. Het was geschreven door de nicht van een van de dominees van Oudwoude. Als zoon van een van de collega’s van haar oom heb ik de behoefte te reageren.

Oudwoude komt er niet best af in wat ik las. Onheil hing altijd in de lucht. Geweld sluimerde onder de oppervlakte. De wereld van de mensen die er wonen was klein, heel klein. Mensen die een dorp verderop woonden werden bezien als vreemd, als gevaarlijk. De moeder van de schrijfster kwam uit het Gooi. In een korte typering zet de auteur het verschil neer: “Je moeder praat als de koningin.”

Het is een mooi sfeerbeeld, maar behoeft toch op punten correctie.

Sommige zaken herken ik. Mijn vader was dominee in Oudwoude (1969-1975) en was telg van een familie uit Den Haag. Mijn moeder kwam uit het Gooi. Ik ben geboren in Den Haag en verhuisde naar Oudwoude toen ik 6 was. Ik woonde er tot mijn 12e en bleef altijd de “zoon van de dominee”, “die jongen uit het westen”. En toch. Er is geen plek in mijn leven waar ik met zoveel liefde aan terugdenk. Inmiddels woon ik al 30 jaar in de Randstad. Ik werk in Amsterdam. Ik heb vrienden in Engeland, Duitsland, Amerika, Afrika en elders. Ik reis over de hele wereld. Geef colleges in Ecuador, Zuid-Afrika, Noord-Amerika. Bezoek congressen in China en elders. Mijn wereld is alles behalve klein. En naar eer en geweten kan ik zeggen: nergens heb ik de onvoorwaardelijke steun meegemaakt die ik met mijn familie heb ervaren in Oudwoude. Voordat het beeld ontstaat van een gesloten gemeenschap die alles van buiten bekritiseert, wil ik dit beslist in de openbaarheid hebben. Ja, ik bleef een “westerling”. Nee, ik ging geen Fries spreken. En ja, ik vond het vreemd om te ontdekken dat klasgenoten in de eerste klas van de Lagere School nog nooit iets anders dan Fries hadden gesproken. Maar naast dat alles was er ook eerlijk contact, een ontmoeting van mens tot mens.

“Het onheil hing er in de lucht,” aldus De Volkskrant afgelopen zaterdag. Alsof dat te maken heeft met de kleinheid van de wereld in Oudwoude. Niets is minder waar. Ik heb onheil gezien en ervaren in Amsterdam, in Leiden, in Den Haag, in New York, in Peking, in Pretoria, Johannesburg en Stellenbosch. Onheil komt voort uit mentaliteit en uit wantoestanden, niet uit locatie. 

Wat het vreselijke geval van Marianne Vaatstra en Jasper S. mij wel heeft doen realiseren, is het volgende. Mijn vader was dominee en ikzelf ben ook theoloog. Ik weet dat de taal van de traditie niet populair meer is. Door weinigen nog wordt verstaan. En toch.

Een term waar mijn vader iedere zondag over preekte, in het kerkje dat zo somber gefotografeerd is in de bijlage van afgelopen zaterdag, is het thema “zonde”. Als kind had ik er moeite mee en als student theologie helemaal. Nu ben ik ouder en realiseer ik me de waarde ervan. “Zonde” is niet dat wat een mens doet, slecht is. Het is, dat een mens zich heel zijn leven kan wijden aan het doen van het goede, maar dat alles met één enkele daad onherstelbaar te gronde kan richten.

Zó gek vind ik dat spreken over zonde niet meer. Zeker niet nu de geschiedenis van Jasper S. duidelijk is geworden.

Marianne is dood en haar familie is zwaar beschadigd. Dat laatste geldt nu ook voor de familie van Jasper S. Zeker voor zijn vrouw en kinderen. Ook zij zijn beschadigd, moeten leven met de gruwelijke wetenschap dat hun man en vader deze vreselijke daad heeft begaan. Het is een verschrikkelijk drama waarin alleen maar mensen zijn beschadigd.

Wat ik evenwel groots vind aan mensen, is wat nu gebeurt in Oudwoude. Het dorp neemt de vrouw en kinderen van Jasper S. in bescherming. Niet zij zijn schuldig, maar hun man, hun vader. En dat maakt ook hen tot slachtoffers. Dát is ware humaniteit. Het is verre van bekrompen en dat punt verdient minstens evenveel aandacht als alles wat in het Magazine van zaterdag voorkomt.